Vaak wordt het begin van spiritueel bewustzijn vergeleken met ontwaken uit een droom, maar in mijn geval vonden de eerste tekenen van ontwaken plaats in een droom. Op een nacht, nadat ik toch al de hele dag in het donker had doorgebracht om foto afdrukken te maken in mijn donkere kamer, droomde ik dat ik met een kleine boot op een uitgestrekte oceaan roeide. De lucht en de zee leken bijna dezelfde grijstint, zodat ik geen duidelijke horizonlijn zag. Het was alsof je in een enorme, oneindige wereldbol zonder eigenschappen zat. In de paradoxale droomtaal keek ik niet naar achteren zoals men normaal roeit, maar naar de zee, kijkend in de oneindigheid. Ik voelde me gedwongen om mijn hoofd te draaien om te zien wat er achter me was. Daar, niet zo ver weg, maar snel achteruitgaand, was een landtong, een hoge, afbrokkelende klif met op de rand ervan een oud gebouw. Dat bouwwerk was heel groot, enorm, en het was aan het vergaan. De vloer, muren en daken stonden op instorten en het gebouw stond alleen maar overeind dankzij een complex systeem van steunberen en planken dat overal was aangebracht en dat zich uitstrekte tot op de eroderende kliffen. Nog in de droom wist ik meteen dat ik naar het ego keek, een structuur die altijd dreigt in te storten, en dat ik het achter me liet. Geen onderhoudswerk meer – laat het gewoon gaan en roei weg de uitgestrektheid in. Ik werd helemaal stomverbaasd wakker. De hele ervaring was zo aanschouwelijk geweest, zo onmiskenbaar zowel een boodschap als een verklaring van mijn werkelijke situatie. Ik had nog nooit zo’n droom gehad en sindsdien nooit meer. Later die dag kwam Catanya, mijn vrouw, thuis en vond me naakt op de keukenvloer zitten, met gesloten ogen, onbedaarlijk lachend.
Kort daarna, in het gezelschap van Walter (Chappel), besefte ik met plotselinge duidelijkheid wat ik ben, wat wij allemaal zijn – alles wat geen ego is. Mijn zoeken stopte, de valse dualiteit van zelf/ander verdween, en ik zag de dingen zoals ze zijn voor het eerst in mijn leven – of in ieder geval voor het eerst sinds mijn vroege jeugd. Mijn dankbaarheid voor de hulp van Walter is mateloos. Een spirituele leraar is een vriend, ja, maar meer dan een vriend. Walter, je leeft voor altijd in mijn hart. (…..)
Ontwaken houdt nooit op. Verlichting is een proces, geen bestemming. Eerlijk gezegd was ik lang voordat ik Robert ooit had ontmoet, ontwaakt tot mijn ware toestand, maar dat was nog niet het einde van alles, wat eigenlijk de kern van dit verhaal is. Ontwaken is geen verworvenheid, maar een stroom, een moment na moment wegsmelten van illusie. Verlichting is geen nieuw gezichtspunt, maar de ontbinding op elk moment van een gewoon gezichtspunt of identiteit, inclusief de identiteit die ‘leraar’ wordt genoemd. In werkelijkheid ben ik geen leraar van non-dualiteit, welke rol een dualiteit impliceert: leraar/leerling, maar een ervaring ervan, een belijder ervan. In feite kan niemand iemand anders wakker maken. Het gebeurt gewoon wanneer het gebeurt. Het beste wat een “leraar” kan doen, is laten zien, niet vertellen. Non-dualiteit is van niemand. Het is niets dat ik kan uitleggen. Ik ben dat. Dat zijn we allemaal als we het maar wisten. Ik veronderstel dat Walter zich altijd heeft voorgesteld dat dit zou gebeuren, net zoals het voor hem gebeurde nadat hij Willem had ontmoet, en voor Willem toen hij Gurdjieff ontmoette. Dit bewustzijn blijft leven terwijl het overgaat van levend persoon naar levend persoon op een manier die ons bevattingsvermogen te boven gaat. Het wiel draait en wij, de levenden, bezetten de plaatsen van degenen die ervoor kwamen.