Het spiritueel ontwaken van Onno Veerman

Zoeken begon op twaalfjarige leeftijd toen ik voor het eerst over Boeddhisme las. Binnen een jaar begon ik mijn klasgenoten te verwarren met vragen over het geluid van één klappende hand of liet her en der berichtjes achter zoals “je weet niet wat je ziet”. Ik raakte vooral geïnspireerd door de enigszins angstaanjagende maar fascinerende zenmeesters die onbegrijpelijke koans hadden achtergelaten. Pogingen om meer inzicht te krijgen in het Tibetaans Boeddhisme waren misschien ook niet heel vruchtbaar, maar toch kon ik lang staren naar vage zwart-wit foto’s van lama’s met op de achtergrond besneeuwde bergen. De weinige boeken die er over in de bibliotheek te vinden waren las ik met groot enthousiasme. Ik begon ook aan het lezen van de oorspronkelijke – achteraf bezien wat langdradige – boeddhistische teksten.

Ik overwoog om na het afronden van de middelbare school naar Japan af te reizen om in een klooster te gaan mediteren, maar een televisie reportage die liet zien hoe koud het daar in de winter kan zijn, vooral als de zendo half open staat deed me anders besluiten. Zo dol was ik nou ook weer niet op ontberingen.

Wel besloot ik om Sanskriet te gaan studeren. Dat bleek een heel gezellige studie met in eerste instantie negen eerstejaars; een nieuw record. Ze kwamen zelfs tijdelijk boeken tekort omdat niemand op zo’n grote instroom van nieuwe studenten had gerekend. De gehele faculteit – alle studenten van alle jaargangen, professoren en stafleden – paste in één huis. Zo af en toe was er namelijk een feestje waarbij we met z’n allen bijeen kwamen.

Maar omdat gaandeweg duidelijk werd dat er maar één toekomstmogelijkheid was als ik deze studie zou afronden, namelijk les geven aan een hele kleine faculteit met nauwelijks studenten, besloot ik iets heel anders te gaan doen.

Dat werd, na het afronden van de juiste opleiding, werken in de kinderpsychiatrie. Het leerde me, behalve soepel omgaan met soms behoorlijk bizar gedrag, dat gewoon, alledaags handelen mogelijk wordt gemaakt door een ingewikkeld samenspel van o.a. lichamelijke, cognitieve, emotionele, ethische en sociale ontwikkeling. Dat kan ook gemakkelijk misgaan. Nogal wat mensen hebben “gaten” in hun psyche omdat op sommige punten de trauma’s van onopgeloste ontwikkelingsproblemen omhuld zijn geraakt door een schijn van normaliteit.

Later werkte ik nog een jaar met drugsverslaafde moeders en hun pasgeboren baby’s. Niet een plek van vreugde en vertrouwen.

Ondertussen was er steeds die andere passie; willen begrijpen waarom mensen doen wat ze doen. Voelen, willen en denken onderzoeken. Een lange periode van lezen over psychotherapie en psychologie begon, al keek ik wel uit om zelf met een therapeut in aanraking te komen, want dat leken me maar rare mensen. Ik ontdekte ook astrologie. Nu weet ik wel dat de meeste mensen dan zullen concluderen dat je eerder een iq-schoenmaat dan een iq-lichaamslengte moet hebben, maar ik realiseerde me dat het maken van een persoonlijke horoscoop veel duidelijk kan maken over de achtergrond en betekenis van de gebeurtenissen in iemands leven.

Ik had daardoor veel persoonlijke gesprekken met allerlei mensen over de diverse vragen die voor hen op dat moment belangrijk waren. En hoewel ik niet kon of wilde zeggen wat ze dan zouden moeten doen, kon ik wel steeds beter vertellen waarom ze juist nu met bepaalde thema’s bezig waren.

Ondertussen was ik ook nog steeds met Boeddhisme bezig, maar voelde me wel wat eenzaam in mijn interesse voor de mogelijkheid van verlichting. Dat veranderde radicaal toen ik de boeken van Osho tegenkwam, en de mensen begon te ontmoeten die ook enthousiast over hem waren. Ik was zelfs zo geïnspireerd dat ik besloot om naar India af te reizen – maar op de eerste dag dat ik begon in te pakken, en even aan het uitrusten was, hoorde ik een innerlijke stem luid en duidelijk zeggen: “ga niet”. Dus ik ging niet.

Een paar weken later werd ik uitgenodigd om nu eens “een echte verlichte” te gaan ontmoeten, in plaats van alleen maar daarover te lezen. En voor het eerst ging ik naar Baarn, alwaar Alexander Smit toentertijd in het huis van Rama Polderman vraag en antwoord sessies gaf. Het was alsof ik door een voorhamer geraakt werd. Ik had nog nooit iemand zo overtuigend, scherp en duidelijk horen uitleggen wat werkelijk van belang was als je verder wilde komen. En ik had nog nooit iemand meegemaakt die mensen zo kon doen lachen, want hij bleek namelijk ook ontzettend humoristisch.

Hier was iemand die werkelijk gerealiseerd was en ook precies kon uitleggen hoe de vork in de steel zat, om zijn eigen woorden te gebruiken. Vele jaren lang ging ik drie keer per week naar hem toe. Bijna alles wat ik aan voorstellingen over verlichting had werd omver geworpen – want hij was no-nonsense, had een gewoon en alledaags voorkomen (tenminste; in vergelijking met exotische import uit Japan, India of Tibet), maar zijn aanwezigheid was grootser en liefdevoller dan ik ooit daarvoor of daarna heb meegemaakt.

Hij liet me ook kennismaken met Nisargadatta, zijn leermeester, en voor het eerst begon ik meer interesse te krijgen in Advaita Vedanta. Ik besloot een eenvoudige baan te nemen waar ik maar een paar uur per dag mee bezig hoefde te zijn. Op die manier had ik een basisinkomen, veel vrije tijd en weinig stress. Zo bleef er veel ruimte over om me te wijden aan mijn lievelingsonderwerp, en vele jaren lang bestond mijn leven voornamelijk uit het lezen van de klassieke teksten uit de traditie van Advaita, plus de boeken van Nisargadatta, Osho, Wei Wu Wei en anderen. Dat alles werd gecombineerd met iedere dag vele uren meditatie en regelmatige bezoekjes aan Baarn.

Als ik aan Alexander terugdenk is dat vooral met heel veel dankbaarheid. Mijn beeld van hem is in de loop van de jaren wel genuanceerder geworden – hij maakte zijn eigen uitspraak dat een verlichte geen heilige is meer dan waar – maar de essentie van de jaren met hem is toch dat alles duidelijk werd.

Maar dat is nog niet hetzelfde als verlichting. Want Alexander waarschuwde er voor dat een mentale realisatie geen waarde heeft. Het is je zelf voor de gek houden. Het is vruchteloos. Het gaat er ook om dat je het zelf realiseert, van top tot teen. Zodat de bron zich rechtstreeks kan manifesteren, zonder een fictieve tussenpersoon die alles becommentarieert of inzichten vooral voor eigen doeleinden gebruikt.

Maar ondanks een beter begrip bleef realisatie uit, ook al omdat een lange periode volgde waarin opvoeden, werken en relateren belangrijker waren dan het grote mysterie oplossen. Al bleef ik wel regelmatig lezen over non-dualiteit en de grote tradities van Advaita Vedanta, Dzogchen en Zen.

Toch bleef het knagen. Zo moeilijk kon het toch niet zijn? Om onbekende redenen (blijkbaar was het tijd) kwam er een grote onvrede. Ik wilde niet nog meer lezen – het moest nu maar eens voor altijd opgelost worden.

En dat was het moment dat de vraag “Wie ben ik?” alles overnam. (Dank u Ramana).

De hele dag door bleef ik mezelf die vraag stellen, jaar in, jaar uit. Ik was vastbesloten om niet langer inzichten en ervaringen op te doen, maar te vragen: “wie denkt dit?” of “wie ervaart dit?” Als er emoties waren, dan hetzelfde: “wie voelt dit?” Als ik iets wilde doen: “Wie wil dit?” (Voor de ongeruste lezer: ik deed het ondertussen wel, ik zat niet de hele dag op mijn kont te niksen, maar tijdens het doen was het dus: “wie doet dit?”). Als er een overtuiging langskwam ging het niet om de vraag of die wel of niet waar is, maar wie dat gelooft. Of onderzoeken in welke ruimte overtuigingen gezien worden.

Ik verzon allerlei varianten, en als ze werkten bleef ik ze langere tijd gebruiken.

Eén van de meest efficiënte bleek: “wie is zich bewust van lichaam, denken, voelen en de wereld?” – vaak in het Engels afgekort tot “who, or what, is aware of body, mind and world?”

Ook “Ik ben niet in het lichaam, maar het lichaam is in mij” bleek er eentje te zijn die een radicale verschuiving teweegbracht toen dat gevoelde werkelijkheid werd.

Wat eveneens goed werkte was bijvoorbeeld door de stad te lopen en steeds maar te herhalen, bij alles wat ik zag: “Dit is bewustzijn.” “Dit ook”. Weer later werd dat ingekort door bij vrijwel elke waarneming, gedachte of sensatie alleen maar te constateren: “Dit is”.

Door de vraag “wie ben ik” wordt de aandacht radicaal 180 graden gedraaid – niet langer gaat het om wat je ziet (een interessante, prachtige, angstaanjagende, ingewikkelde en gevarieerde wereld), maar wie het ziet. En het gaat er ook niet meer om wat je denkt of voelt, maar om degene wie het is die de gedachten denkt en de gevoelens voelt.

En het voor de hand liggende antwoord “dat ben ik” (bijna automatisch gevolgd door een “duh”) blijkt bij nader inzien niet zo voor de hand liggend, vanzelfsprekend, logisch of onweerlegbaar als aangenomen. Want bij de vervolgvraag: “ja, maar wie is die ik dan?” begint het interessant te worden.

Het ik-gevoel houdt namelijk de boel bij elkaar en als je dat begint te ontrafelen valt alles uiteen. Je kunt aan alles en nog wat twijfelen, je kunt tientallen beweringen onderzoeken, maar al die tijd neem je als vanzelfsprekend aan dat je een persoon bent.

Waarom bleef die vraag zo lang fascinerend? Geen idee. Ik had hem al tientallen keren eerder gelezen of gehoord en iedere keer als ik het uitprobeerde was de belangstelling na een paar minuten verdwenen. Op dat moment werkte het niet, maar nu blijkbaar wel. Mogelijk omdat er ook een beslissing was gevallen – ik zou nooit meer terugkeren naar alleen maar begrijpen. Er was nog maar één doel overgebleven en dat was doorgaan totdat duidelijk was geworden wat datgene is dat het ik-gevoel kan zien.

Op een gegeven moment kwam er als een echo terug: “Ik ben de ruimte waarin alles verschijnt”. De mist begon op te trekken. Zittend mediteren deed ik allang niet meer. Het liefst trok ik er met de fiets op uit, of maakte urenlange tochten op skates en drum ’n bass muziek op de koptelefoon. En tijdens het uitrusten dan even wat van Tony Parsons of Jed McKenna lezen.

Op een dag, nadat zo’n twee jaar de aandacht vrijwel alleen maar gefocust was op de “wie ben ik” vraag fietste ik na het werk door de motregen naar huis toen plotseling het besef kwam: “Leegte kijkt”. En door die realisatie was het was alsof alles zich opende. Natuurlijk! Wat vanzelfsprekend! Hoe overduidelijk!

Op dat moment loste degene die ziet op in het zien zelf en datgene wat gezien wordt loste tegelijkertijd op in transparante open aanwezigheid. Er was niets anders dan bewustzijn, wat zich moeiteloos kan manifesteren als een grote lege ruimte, maar ook als solide ondoordringbaarheid. Zowel de zachtjes vallende regen als de voorbijrazende auto’s waren dat. Weten en niet weten, veranderlijk en onveranderlijk waren dat. Er viel niets meer te zoeken.

Ik fietste rustig naar huis.

In de maanden erna waren er allerlei gevoelens en inzichten waardoor je wilt gaan huppelen en dat deed ik dan ook. Het was – toch – heel anders dan verwacht. Het bleek in dit geval vooral gevolgd te worden door een zachtjes maar onmiskenbaar ineenstorten en daarna oplossen van allerlei ideeën. De hele ego-constructie viel uit elkaar en dat was volkomen welkom. Weer later bleek dat het beestje nog niet helemaal dood was gegaan, maar ook dat was welkom. Alles wordt herkend als Dat, het mooie en het lelijke, het bijzondere en het alledaagse, het subtiele en het grove,  en het is op dat niveau niet meer nodig om onderscheid te maken – als bewustzijn kijk je naar bewustzijn. Dagelijks leven en werken gaat gewoon door, verschijnselen blijven verschijnen, voorkeuren en gewoontes blijven intact, ongeveer op dezelfde manier waarop een uitgeholde boomstam toch nog een tijdlang kan blijven staan. Er zijn geen problemen meer. En soms zijn ze er wel. Meestal lossen ze als vanzelf op, soms niet. Het maakt niet uit. Er is altijd alleen maar het Ene vermomd in tienduizenden vormen. Toch is het niet verborgen. Je kijkt er naar.