Deze tekst door Namkhai Norbu Rinpoche werd oorspronkelijk in het Tibetaans geschreven. Het werd daarna in het Italiaans vertaald door Adriano Clemente, in het Engels door John Shane, en nu dan in het Nederlands. Het werd als een klein pamflet gepubliceerd ter ere van de eerste Internationale Conferentie over Tibetaanse Geneeskunst die in 1983 in Venetië en Arcidosso, Italië werd gehouden. Het geldt als een precieze en gedetailleerde instructie over het meest essentiële aspect van de Dzogchen praktijk.
Een beoefenaar van Dzogchen moet heel precieze aanwezigheid en bewustzijn hebben. Totdat men werkelijk en waarlijk zijn eigen geest (1) kent en die kan besturen met bewustzijn blijven de zeer vele verklaringen die over de realiteit worden gegeven niets meer dan inkt op papier of kwesties voor discussie onder intellectuelen zonder de mogelijkheid van de geboorte van enig begrip van de werkelijke betekenis. In de Kun-byed rgyal-po, een tantra van Dzogchen, wordt gezegd dat: “De Geest creëert zowel Samsara als Nirwana, dus het is nodig dat men deze Koning, die alles creëert, kent!” We zeggen dat we reïncarneren in de onzuivere en illusoire visie van Samsara, maar in werkelijkheid is het niets anders dan onze geest die aan het reïncarneren is. Maar ook, in zoverre het pure Verlichting betreft, is het alleen onze eigen geest, gezuiverd, die dat realiseert. Onze geest is de basis van alles, en vanuit onze geest verrijst alles, Samsara en Nirwana, gewone levende wezens en de Verlichte Meesters. Kijk naar de manier waarop wezens reïncarneren in de onzuivere visie van Samsara: alhoewel de Essentie van de Geest, de ware natuur van onze geest, volledig puur is vanaf het allereerste begin is er desalniettemin geen zelfherkenning van onze eigen staat doordat de pure geest tijdelijk verduisterd is door de onzuiverheid van onwetendheid. Door dit gebrek aan zelfherkenning verrijzen illusoire gedachten en acties die voortkomen uit de passies. Op die manier worden diverse negatieve karmische oorzaken opeengestapeld, en aangezien door rijping de gevolgen daarvan onvermijdelijk zijn, lijdt men bitter, reïncarnerend door de zes staten van bestaan.
Geconditioneerd door de geest raakt men sterk gewend aan illusoire acties. En wat betreft pure Verlichting is het hetzelfde; buiten de eigen geest is er geen verblindend licht dat van buitenaf komt schijnen om iemand wakker te maken. Als men zijn eigen intrinsieke Staat herkend als puur vanaf het begin en alleen tijdelijk verduisterd door onzuiverheden, en als men de aanwezigheid van deze herkenning vasthoudt zonder afgeleid te worden, dan lossen alle onzuiverheden op. Dit is de essentie van het Pad. Dan manifesteert zich de inherente kwaliteit van grootse originele puurheid van de Oorspronkelijke Staat, en men herkent dit en meester hiervan worden is dan de geleefde ervaring. Deze ervaring van echte kennis van de authentieke originele conditie, of het ware bewustzijn van de Staat, is wat Nirwana genoemd wordt. Dus Verlichting is niets anders dan de eigen geest in zijn gezuiverde toestand. Daarom zijn Padmasambhava: “De geest is de schepper van Samsara en Nirwana. Buiten de geest om bestaat noch Samsara, noch Nirwana”. Door op die manier te hebben vastgesteld dat de basis van Samsara en Nirwana de geest is, volgt daaruit dat alles wat concreet lijkt in de wereld, en al de schijnbare stevigheid van wezens zelf, niets anders is dan de illusoire visie van de eigen geest.
Net zoals een persoon die een galaandoening heeft een schelp als geel ziet, zelfs als men objectief kan zien dat dat niet zijn ware kleur is, zo zullen op precies dezelfde manier, als het resultaat van de bijzondere karmische oorzaken van levende wezens, de verschillende illusoire visies zich manifesteren. Aldus zal blijken dat, als men een wezen uit één van de zes staten van bestaan ontmoet bij de oever van dezelfde rivier, elk van hen door verschillende karmische oorzaken niet de rivier op dezelfde manier ziet. De wezens uit de hete hellen zouden de rivier als vuur zien; degenen uit de koude hellen als ijs; wezens uit de wereld van de hongerige geesten zouden de rivier zien als bloed en pus; waterdieren zouden het zien als een omgeving om in te leven; menselijke wezens zouden de rivier zien als water om te drinken, terwijl de halfgoden het als wapens zouden zien, en de goden als nectar. Dit laat zien dat in werkelijkheid niet zoiets bestaat als concreet of objectief. Daarom, als men begrijpt dat de wortel van Samsara waarlijk de geest is, zou men moeten beginnen om de wortel uit te trekken. Door de herkenning dat de geest zelf de essentie van Verlichting is bereikt men bevrijding. Aldus, door bewust te zijn dat de basis van Samsara en Nirwana alleen maar de geest is, neemt men de beslissing om te oefenen.
Op dit punt aangekomen, met mindfulness (bewuste aandacht) en vastberadenheid, is het nodig om een continu bewuste aanwezigheid vol te houden, zonder afgeleid te worden. Als men bijvoorbeeld een rivier wil doen stoppen met stromen moet men het bij de bron blokkeren, op zo’n manier dat zijn stroom voorgoed onderbroken raakt; en welk ander punt je ook kiest voor het blokkeren, je zult nooit dezelfde resultaten halen. Op dezelfde manier moeten we, als we de wortel van Samsara willen doorsnijden, de wortel van de geest die het heeft gecreëerd doorsnijden; anders zou er geen manier zijn om vrij van Samsara te worden. Als we al het lijden en hindernissen die voortkomen uit onze negatieve acties willen oplossen moeten we de wortel van de geest die hen allemaal geproduceerd heeft doorsnijden. Als we dat niet doen dan zal er, zelfs als we met lichaam en stem deugdzame acties uitvoeren, geen resultaat zijn, behalve wat voorbijgaande vluchtige voordelen. Bovendien, doordat de wortel van negatieve acties niet is doorgesneden, kunnen zij zich opnieuw gaan opstapelen, op dezelfde manier waarop, als men van een boom alleen maar een paar takken en bladeren afhaalt in plaats van de hoofdwortel door te snijden, verre van dat de boom verschrompelt, deze zonder twijfel opnieuw gaat groeien. Als de geest, de Koning die alles creëert, niet in zijn natuurlijke conditie wordt gelaten, is men, zelfs als men de tantrische methodes van ‘Ontwikkelen’ en ‘Perfectioneren’ stadia beoefent en vele mantra’s reciteert, niet op het pad van totale bevrijding.
Als men een land wil veroveren, moet men de Koning of Heer van dat land onderwerpen; alleen maar een deel van de bevolking of een of andere functionaris onderwerpen zal niet de vervulling van het doel bewerkstelligen. Als men niet een continue aanwezigheid volhoudt, en zich laat domineren door afleidingen, zal men zichzelf nooit bevrijden van eindeloos Samsara. Aan de andere kant, als men zichzelf niet toestaat om gedomineerd te worden door veronachtzaming en illusies, maar zelfbeheersing heeft, wetend hoe in de ware Staat te blijven met bewuste aanwezigheid, dan verenigt men zich met de essentie van alle Leerstellingen, de wortel van alle Paden.
Omdat alle verschillende factoren van dualistische visie, zoals Samsara en Nirwana, geluk en lijden, etc., voortkomen uit de geest kunen we concluderen dat de geest hun fundamentele basis is. Daarom is niet-afgeleid-worden de wortel van de Paden en is dit het fundamentele principe van de beoefening. Het was door het superieure pad van continue bewuste aanwezigheid dat alle Boeddha’s uit het verleden verlicht werden; door hetzelfde pad te volgen zullen alle toekomstige Boeddha’s verlicht raken; en de huidige Boeddha’s van het heden zijn, door dit juiste pad te volgen, verlicht. Zonder dit Pad te volgen is het niet mogelijk om verlichting te bereiken.
Daarom, omdat continuatie in de aanwezigheid van de ware Staat de essentie is van alle Paden, de wortel van alle meditaties, de eindconclusie van alle spirituele praktijken, het sap van alle esoterische methodes, het hart van alle uiteindelijke leringen, is het nodig om te zoeken naar het volhouden van een continue aanwezigheid zonder afgeleid te worden. Wat dit betekent; volg niet het verleden, anticipeer niet op de toekomst, en volg geen illusoire gedachten die in het heden oprijzen; maar door in zichzelf te keren zou men de eigen ware conditie moeten observeren en het bewustzijn daarvan moeten vasthouden, gewoon zoals het is, voorbij de conceptuele beperkingen van ‘de drie tijden’. Men moet in de ongecorrigeerde conditie van de eigen natuurlijke staat blijven, vrij van de onzuiverheid van oordelen over ‘zijn en niet-zijn’, ‘hebben en niet-hebben’, ‘goed en slecht’, enzovoorts.
De oorspronkelijke aard van de Grote Perfectie (Dzogchen) is waarlijk voorbij de beperkte concepten van ‘de drie tijden’; maar degenen die net aan de beoefening beginnen hebben in elk geval nog niet dit bewustzijn en vinden het moeilijk om de herkenning van hun eigen Staat te ervaren; het is daarom heel belangrijk om zichzelf niet te laten afleiden door de gedachten aan ‘de drie tijden’. Als, om niet afgeleid te worden, men probeert om al zijn gedachten te elimineren, en gefixeerd raakt in de zoektocht naar een staat van kalmte of een ervaring van plezier, is het noodzakelijk om zich te herinneren dat dit een vergissing is, omdat de hele fixatie waar men dan bij betrokken raakt op zichzelf niets anders is dan weer een andere gedachte.
Men zou de geest moeten ontspannen, en alleen de ontwaakte aanwezigheid van de eigen Staat vasthouden, zonder zichzelf toe staan om door welke gedachte dan ook te worden gedomineerd. Als men waarlijk ontspannen is vindt de geest zichzelf in zijn natuurlijke conditie. Als uit deze natuurlijke conditie gedachten oprijzen, of ze nu goed of slecht zijn, zou men, in plaats van proberen te beoordelen of men in een kalme staat of in een golf van gedachten is, niet meer moeten doen dan alle gedachten erkennen met de ontwaakte aanwezigheid van de Staat zelf. Als gedachten niet meer dan deze kale aandacht van simpelweg erkenning wordt gegeven, ontspannen ze in hun eigen ware conditie, en zo lang dit bewustzijn van hun ontspanning duurt zou men niet moeten vergeten om de geest aanwezig te houden. Als men afgeleid wordt en niet simpelweg de gedachten erkent is het nodig om meer aandacht te geven om ervoor te zorgen dat bewustzijn waarlijk aanwezig is. Als men merkt dat er gedachten verrijzen over dat men zich in een staat van kalmte bevindt, zou men, zonder afstand te doen van de simpele aanwezigheid van geest, door moeten gaan met het observeren van de staat van beweging van de gedachte zelf. Op dezelfde manier zou men, als er geen gedachten verrijzen, door moeten gaan met simpelweg erkennen, en niet meer dan kale aandacht geven, aan de staat van kalmte. Dit betekent de aanwezigheid van deze natuurlijke staat in stand houden, zonder proberen die te verbeteren binnen een bepaald conceptueel raamwerk, en zonder te hopen dat die zich manifesteert in een bepaald vorm, kleur, of licht, maar gewoon door erin te ontspannen, in een conditie die niet verstoord wordt door de karakteristieken van de vertakkingen van het denken.
Zelfs als zij die beginnen met dit te beoefenen het moeilijk vinden om niet meer dan een ogenblik in deze staat te verblijven is het niet nodig om zich hierover zorgen te maken. Zonder te wensen dat de staat voor een lange tijd doorgaat en zonder bang te zijn dat die helemaal afwezig is, is alles wat nodig is het handhaven van de pure aanwezigheid van de geest, zonder in de dualistische situatie te vervallen van een observerend subject die een geobserveerd object waarneemt. Als de geest, zelfs als men simpele aanwezigheid vast weet te houden, niet in deze kalme staat blijft, maar altijd er toe neigt om golven van gedachten over het verleden of de toekomst te volgen, of afgeleid wordt door de aggregaten van de zintuigen zoals zien, horen, enzovoorts, dan zou men moeten proberen te begrijpen dat een golf van gedachten net zo min substantie heeft als de wind. Als men probeert om de wind te vangen zal men daar niet in slagen; op dezelfde manier, als men probeert om de golf van gedachten te blokkeren zal men merken dat die niet afgesneden kan worden. Om die reden zou men dus niet moeten proberen denken te blokkeren, en nog minder moeten proberen die te verwerpen omdat die als iets negatiefs wordt beschouwd. In werkelijkheid is de kalme staat een essentiële conditie van de geest, terwijl de golf van gedachten de natuurlijke helderheid van het functioneren van de geest is. Net zoals er geen enkel onderscheid is tussen de zon en zijn stralen, of een stroom en zijn rimpelingen, is er ook geen enkel onderscheid tussen de geest en gedachten. Als men de kalme staat beschouwt als iets positiefs om te bereiken, en de golf van gedachten als iets negatiefs dat opgegeven moet worden, en men daardoor gevangen blijft in de dualiteit van acceptatie en verwerping, dan is er geen manier om de gewone staat van de geest te overwinnen. Daarom is het essentiële principe om met naakte aandacht welke gedachte dan ook maar te erkennen, zonder zichzelf te laten afleiden, waarbij het niet uitmaakt of die gedachte nu goed of slecht is, belangrijk of minder belangrijk, en door te gaan met het vasthouden van bewuste aanwezigheid terwijl de golven van het denken voorbij rollen. Als een gedachte opkomt en men er niet in slaagt om kalm in deze aanwezigheid te blijven, is het nodig om behendiger te worden in het erkennen van gedachten zonder afgeleid te worden, want anders volgen er meer van dat soort gedachten. ’Erkennen’ betekent niet dat het gezien wordt met de ogen, of dat er concepten omheen gevormd worden. Het betekent veeleer naakte aandacht geven, zonder afleiding door welke gedachte dan ook uit ‘de drie tijden’, of welke perceptie van de zintuigen dan ook maar opkomt, en zodoende volledig bewust te zijn van deze ‘golf’, steeds verblijvend in de aanwezigheid van het pure gewaarzijn.
Het betekent absoluut niet het wijzigen van de geest op wat voor manier dan ook, zoals bijvoorbeeld door een gedachte op te sluiten of de stroom ervan te blokkeren. Het is moeilijk om dit erkennen met naakte aandacht, zonder afleiding, langere tijd te laten duren voor iemand die net met deze oefening begint, als gevolg van de sterke mentale gewoontes van afleiding die verkregen zijn door transmigratie gedurende onbeperkt lange tijd. Als we alleen dit huidige leven in ogenschouw nemen hebben we niets anders dan geleefd met afleiding, vanaf onze geboorte tot aan het heden, en er is nooit een gelegenheid geweest om te trainen in bewust aanwezig zijn en niet afgeleid worden. Als we, door gebrek aan aandacht, merken dat we gedomineerd worden door onachtzaamheid en vergeetachtigheid, moeten we met alle mogelijke middelen proberen om bewust te worden van wat er gebeurt door te vertrouwen op de bewuste aanwezigheid. Dit moeten we doen totdat we niet langer in staat zijn om nog afgeleid te worden. Er is geen ‘meditatie’ die je nog kunt vinden voorbij dit verblijven in de eigen ware toestand, of dat nu is in de aanwezigheid van de kalme staat, of met de bewegende golven van gedachten. Voorbij de herkenning met naakte aandacht en verblijvend in de eigen Staat is er niets meer te zoeken dat ofwel heel goed of heel dierbaar is.
Als men hoopt dat er iets van buiten onszelf zich zal manifesteren, in plaats van te verblijven in de aanwezigheid van de eigen Staat, lijkt dat op het gezegde dat vertelt van een slechte geest die naar de Oostpoort komt, terwijl het losgeld dat nodig is om hem weg te laten gaan naar de Westpoort wordt gebracht. In zo’n geval, zelfs in het geval dat men gelooft perfect te mediteren is dat in werkelijkheid niets anders dan zichzelf te vermoeien voor niets. Dus verblijven in de Staat die men in zichzelf vindt is werkelijk het meest belangrijk. Als men wat men in zichzelf bezit verwaarloost en in plaats daarvan iets anders zoekt wordt men als de bedelaar die een kostbare steen als kussen had, maar omdat hij niet wist wat die waard was grote moeite moest doen om voor dagelijkse aalmoezen te bedelen. Verblijvend in de aanwezigheid van de eigen Staat en de golven van gedachten observerend, en zonder te oordelen of deze aanwezigheid meer of minder helder is, en zonder aan de kalme staat of de golven van gedachten te denken in termen van acceptatie van de één en verwerping van de ander, en absoluut niet geconditioneerd door de wens om wat dan ook te willen veranderen, blijft men doorgaan zonder afgeleid te worden, en zonder te vergeten om bewust aanwezig te blijven. Aldus zichzelf besturend vergaart men de essentie van de praktijk (van Dzogchen).
Sommige mensen raken verstoord als zij geluiden horen die door andere mensen worden gemaakt omdat ze voorbijlopen, praten, enzovoorts. Ze worden daardoor geïrriteerd, of worden afgeleid door dingen buiten hen, en laten zo vele illusies geboren worden. Dit is het verkeerde pad dat bekend staat als ‘de gevaarlijke passage waarin externe visie verschijnt als iemands vijand’. Wat dit betekent is dat, hoewel men weet hoe te verblijven in de toestand van zowel de kalme staat als de golf van denken, men er nog niet in is geslaagd om deze staat (van bewustzijn) te integreren met de visie op externe zaken. Als dit het geval zou zijn zou men, als men iets ziet, toch voortdurend moeten verblijven in bewuste aanwezigheid en niet afgeleid moeten worden. Zonder te oordelen of iets al dan niet prettig is moet men ontspannen en ervoor zorgen aanwezig te blijven. Als een gedachte verschijnt die een ervaring beoordeelt als prettig of onprettig, zou men dit met niet meer dan naakte aandacht moeten erkennen en niet vergeten om door te gaan met verblijven in bewuste aanwezigheid. Als men zich in een vervelende situatie bevindt moet men niet meer dan erkennen dat deze onaangename toestand er is, maar verder niet vergeten om aanwezig te blijven in huidig bewustzijn.
Als men niet weet hoe de bewuste aanwezigheid geïntegreerd kan worden met alle dagelijkse activiteiten, zoals eten, lopen, slapen, zitten, enzovoorts, dan is het niet mogelijk om de staat van contemplatie langer te laten duren dan de beperkte duur van een sessie met zittende meditatie.
Als dit zo is, als men niet in staat is geweest om zich te vestigen in de ware bewuste aanwezigheid, dan creëert men een scheiding tussen de sessies van zittend beoefening en het dagelijks leven. Dus het is heel belangrijk om door te gaan met verblijven in bewuste aanwezigheid zonder enige afleiding en dit te integreren met de activiteiten van het dagelijkse leven. De Boeddha, in de Prajñápáramitá Soetra (deze tekst wordt meestal de Hart Soetra genoemd) zei: “Subhuti, op welke manier beoefent een Bodhisattva-Mahasattva, die zich er van bewust is dat hij een lichaam heeft, perfect gedrag? Subhuti, een Bodhisattva-Mahasattva die loopt is zich volledig en aandachtig bewust van het lopen; als hij staat is hij zich volledig en aandachtig bewust van staan; als hij zit is hij zich volledig en aandachtig bewust van zitten; als hij slaapt is hij zich volledig en aandachtig bewust van slapen; en als zijn lichaam gezond of ziek is, is hij volledig en aandachtig bewust van elk van die condities”. Precies zo is het!
Laten we, om te begrijpen hoe men bewuste aanwezigheid kan integreren met het dagelijks leven, het voorbeeld nemen van lopen. Er is geen noodzaak om onmiddellijk op te springen en verstrooid en geagiteerd weg te lopen, op en neer ijsberend en van alles brekend wat men tegenkomt zo gauw het idee van lopen opkomt. Wat men veeleer kan doen als men opstaat is zich herinneren ‘nu sta ik op, en terwijl ik loop wil ik niet afgeleid worden’. Op die manier, zonder afgeleid te worden, stap voor stap, moet men zichzelf besturen met bewuste aanwezigheid. Op dezelfde manier, als men blijft zitten, zou dit bewustzijn niet moeten worden vergeten, en of men nu een smakelijk hapje eet, of iets drinkt, of een paar woorden zegt, of welke actie er ook maar ondernomen wordt, belangrijk of niet zo belangrijk, steeds moet dit gedaan worden met bewuste aanwezigheid, zonder enige vorm van afleiding.
Aangezien we zo sterk gewend zijn geraakt aan afleiding en verstrooiing is het moeilijk om dit bewust aanwezig zijn te laten ontstaan, en dit is vooral waar voor diegenen die net zijn begonnen met oefenen. Maar altijd als er nieuw soort werk gedaan moet worden is het eerste wat men moet doen dat leren. En zelfs als men bij de eerste pogingen niet heel bedreven blijkt te zijn, wordt door ervaring het werk toch, stapje voor stapje, steeds gemakkelijker. Op dezelfde manier is het in het begin bij het leren van contemplatie nodig dat er betrokkenheid gevoeld wordt, en er een sterke wil is om niet afgeleid te worden. Daaruit volgt dat men zo veel als mogelijk is verblijft in de bewuste aanwezigheid tot men het tenslotte ook steeds opmerkt als men afgeleid wordt. Als de verplichting om voortdurend te verblijven in de bewuste aanwezigheid wordt volgehouden is het mogelijk om op een punt te komen waar men nooit meer kan worden afgeleid.
In het algemeen spreekt men in Dzogchen, de Leer van de spontane zelf-perfectie, van de zelf-bevrijding van de manier van zien, van de manier van mediteren, van de manier van zich gedragen, en van de vrucht, maar deze zelf-bevrijding moet verrijzen door de aanwezigheid van bewustzijn. In het bijzonder kan de zelf-bevrijding van de manier waarop men zich gedraagt absoluut niet verrijzen als die niet is gebaseerd op de aanwezigheid van bewustzijn. Dus, als men er niet in slaagt om de zelf-bevrijding van het eigen gedrag precies te maken, kan het onderscheid tussen sessies van zittende meditatie en het dagelijks leven niet worden overwonnen. Als we over de zelf-bevrijding van het eigen gedrag spreken als het fundamentele principe van al de tantra, de agama en de upadesa (3) (= de kern) van Dzogchen, dan bevalt dat jonge mensen van vandaag bijzonder sterk. Maar sommigen van hen weten niet dat de werkelijke basis voor zelf-bevrijding de aanwezigheid van gewaarzijn is, en velen van hen, zelfs als zij dit in theorie een beetje begrijpen, en weten hoe je hierover moet spreken, hebben niettemin de tekortkoming dat zij het niet toepassen. Als een ziek iemand perfect weet wat de eigenschappen en functies van een medicijn zijn, en ook nog eens een expert is in het geven van verklaringen hiervoor, maar het medicijn niet inneemt, dan zal hij of zij niet beter worden. Op dezelfde manier hebben wij gedurende ongelimiteerde tijd geleden onder de serieuze ziekte van het onderworpen zijn aan de dualistische conditie, en de enige remedie voor deze ziekte is werkelijke kennis van de staat van zelf-bevrijding zonder te vervallen in beperkingen.
Als men in contemplatie is, voortdurend verblijvend in het gewaarzijn van de ware Staat, is het niet noodzakelijk om het eigen gedrag als belangrijk te beschouwen, maar aan de andere kant is het, voor iemand die net begonnen is met deze praktijk, alleen maar mogelijk om aan de beoefening te beginnen door sessies van zittende meditatie af te wisselen met (functioneren in) het dagelijks leven. Dat is omdat we, gebaseerd op logisch nadenken, en zelfs nog meer gebaseerd op ons fysieke lichaam van vlees en bloed, zo’n sterke gehechtheid hebben aan het idee dat de objecten van onze zintuigen concreet zijn. Als we mediteren op ‘de afwezigheid van (inherente) zelf-natuur’ door mentaal ons hoofd en de ledematen van ons lichaam te onderzoeken, en ze één voor één elimineren als ‘zonder zelf’ kunnen we uiteindelijk uitkomen bij de vaststelling dat er geen ‘zelf’ of ‘ik’ is. Maar deze afwezigheid van ‘zelf-natuur’ blijft niet meer dan een stuk kennis die voortkomt uit intellectuele analyse, en er is dan nog geen echte kennis van ‘deze afwezigheid van zelf-natuur’. Want als het toevallig zou gebeuren dat er een doorn in onze voet zou prikken terwijl we gezellig aan het praten zijn over deze ‘afwezigheid van zelf-natuur’ dan zouden we zonder twijfel direct “auw! auw! auw!” gaan roepen. Dit laat zien dat we nog steeds onderhevig zijn aan de dualistische conditie en dat de luidkeels met de mond geproclameerde ‘afwezigheid van zelf-natuur’ nog steeds niet een werkelijk geleefde staat voor ons is.
Om deze reden is het onontbeerlijk om het bewuste aanwezig zijn als extreem belangrijk te zien; dit is de basis voor zelf-bevrijding in het dagelijks handelen. Aangezien er verschillende visies zijn op wat nu eigenlijk belangrijk is in gedrag zijn er diverse soorten regels opgesteld, die ook afhankelijk waren van de externe condities die op dat moment golden, zoals bijvoorbeeld religieuze regels of rechterlijke wetten. Er is echter een groot verschil tussen het gehoorzamen aan regels door dwang of door gewaarzijn. Aangezien in het algemeen bijna iedereen geconditioneerd is door karma, de passies, en door dualisme, zijn er maar heel weinig mensen die regels en wetten opvolgen door gewaarzijn. Om die reden waren mensen verplicht, zelfs als ze dat niet wilden doen, om onderworpen te blijven aan de verschillende vormen van regels en wetten. We zijn al geconditioneerd door karma, de passies en door dualisme. Als men daar dan nog beperkingen aan toevoegt die voortkomen uit het gedwongen moeten volgen van regels en wetten wordt onze last zelfs nog zwaarder, en zonder twijfel raken we daardoor nog verder af van ‘de correcte zienswijze’ en ‘de juiste manier van handelen’. Als men denkt dat de term ‘zelf-bevrijdend’ betekent dan men maar kan doen wat men wil is dat niet correct; dit is absoluut niet wat het principe van zelf-bevrijding betekent, en zo’n verkeerde visie geloven zou laten zien dat men niet werkelijk heeft begrepen wat bewustzijn is. Maar we moeten ook weer niet de principes van wetten en regels als precies hetzelfde beschouwen als het principe van bewustzijn. Wetten en regels worden in feite opgesteld op basis van de omstandigheden van tijd en plaats; en ze werken door het individu te conditioneren met factoren die buiten hem of haar liggen.
Bewustzijn, aan de andere kant, ontstaat door de kennis die het individu zelf bezit. Daarom corresponderen wetten en regels soms wel, en soms niet, met het inherent bewustzijn van het individu. Als men echter bewustzijn van de situatie heeft is het mogelijk om het dwangmatig volgen van regels en wetten te overstijgen. En dat niet alleen, maar een individu die stabiel bewust gewaarzijn heeft ontwikkeld is ook in staat om in vrede te leven onder alle regels en wetten die er maar in de wereld zijn zonder op enige manier daardoor geconditioneerd te zijn. Veel Meesters hebben gezegd: “Spoor het paard van bewustzijn aan met de zweep van aanwezigheid!” En als bewustzijn niet wordt versneld door aanwezig-zijn kan het niet functioneren.
Laten we een voorbeeld van bewustzijn verder onderzoeken: veronderstel dat er een beker vol gif voor een persoon met een normale gesteldheid geplaatst is, en dat deze persoon zich bewust is van wat er in de beker zit. Volwassen en evenwichtige personen, die weten wat het vergif is en zich bewust zijn van de consequenties als ze dat zouden innemen, hebben verder niet veel behoefte aan verduidelijking. Maar zij moeten degenen die niet weten dat het gif daar is waarschuwen door zoiets te zeggen als: ‘In deze beker zit wat vergif, en het is dodelijk als het wordt ingeslikt!’. Door bewustzijn in anderen te creëren kan het gevaar vermeden worden. Dat is wat we bedoelen met bewustzijn. Maar er zijn ook gevallen van personen die, hoewel ze weten van het gevaar van vergif, dat niet belangrijk vinden, of nog steeds twijfelen of het wel echt een gevaarlijk gif is, of die werkelijk geen enkel besef hebben, en bij deze mensen is het niet genoeg om te zeggen: “Dit is vergif”. Tegen hen moet men zeggen: “Het is verboden om die substantie te drinken, anders volgt er straf vanwege overtreding van de wet”. En door deze vorm van bedreiging beschermt de wet het leven van deze individuen. Dit is het principe waarop wetten zijn gebaseerd, en hoewel het heel verschillend is van het principe van bewustzijn, is het niettemin onontbeerlijk als een manier om het leven te redden van diegenen die zonder besef zijn en zich nergens van bewust.
Nu kunnen we doorgaan met de metafoor van het gif om te laten zien wat we bedoelen met aanwezigheid. Als de persoon een beker met gif voor zich heeft staan, zich daarvan bewust is en heel goed weet wat de consequenties zouden zijn als het gif wordt ingenomen, maar niet een continu aanwezige aandacht heeft voor het feit dat de beker gif bevat, zou het toch kunnen gebeuren dat hij afgeleid wordt en iets er van doorslikt. Dus als bewustzijn niet continue wordt begeleid door aanwezig-zijn wordt het moeilijk om de juiste resultaten te behalen. Dat is wat wij bedoelen met aanwezigheid. In het Mahayana wordt zeer groot belang gehecht aan – het is zelfs de essentie van de Mahayana doctrine – de eenheid van leegte en mededogen. Maar eerlijk gezegd, als bewustzijn niet onlosmakelijk gekoppeld is aan aanwezig-zijn, kan er absoluut geen werkelijk oprecht mededogen ontstaan. Zo lang men niet werkelijk de ervaring heeft dat men bewogen wordt door mededogen voor anderen is het onzinnig om te doen alsof men helemaal vol van mededogen zou zijn. Er is een Tibetaans gezegde hierover: “Zelfs als je ogen hebt om andere mensen te zien, heb je toch een spiegel nodig om jezelf te zien”. Zoals dit gezegde impliceert is het nodig om, als men oprecht mededogen voor anderen wil doen ontstaan, de eigen tekortkomingen te zien, zich daarvan bewust te zijn en jezelf te verplaatsen in anderen om werkelijk te ontdekken wat hun eigenlijke omstandigheden zouden kunnen zijn. De enige manier om hierin te slagen is door bewuste aanwezigheid te bezitten. Want anders, zelfs als men pretendeert dat men groot mededogen heeft ontwikkeld, zal er zich vroeger of later toch een situatie voordoen die laat zien dat het toch nooit werkelijk in ons geboren is. Totdat een puur mededogen in ons oprijst is er geen manier om de eigen begrenzingen en barrières te overwinnen. En het gebeurt bij veel beoefenaren (van meditatie) dat zij wel vooruitgang denken te maken, maar alleen maar eindigen met van zichzelf te denken dat ze ‘goddelijk’ zijn en van ieder ander denken dat het eigenlijk ‘slechte geesten’ zijn. Op die manier doen ze niets anders dan hun eigen begrenzingen laten groeien, en ontwikkelen ze gehechtheid aan zichzelf en haat voor anderen. Zelfs als ze veel praten over Mahamudra en Dzogchen is het enige dat ze echt aan het doen zijn meer en meer verstrikt raken in wereldse zaken (4). Dat is een zeker teken dat werkelijk mededogen nog niet in ons verrezen is, en de grondoorzaak is dat er nog geen bewuste aanwezigheid ontwikkeld is. Dus, zonder er verder nog over te babbelen, of betrapt te worden op het proberen te verbergen achter een elegante façade, moeten we werkelijk en waarlijk proberen er voor te zorgen dat bewuste aanwezigheid in ons oprijst, en dit dan in de praktijk brengen. Dit is het belangrijkste doel van de beoefening van Dzogchen.
Deze tekst is door Namkhai Norbu opgedragen aan zijn discipelen van de Dzogchen Gemeenschap. De muil van de leeuw in!
********************************************************************
(1) “mind” wordt hier bijna steevast vertaald als “geest”, alhoewel “denken” en “bewustzijn” soms ook mogelijk zijn. Ik weet natuurlijk niet of er in het oorspronkelijk Tibetaans steeds hetzelfde woord werd gebruikt, maar zelfs als dat zo is dan lijkt het toch onwaarschijnlijk dat dat precies hetzelfde als het Nederlandse “geest” zou betekenen. Bovendien zullen Nederlanders zelf ook weer onderling verschillende associaties en ideeën hebben over wat er onder dat woord verstaan moet worden.
(2) “reïncarneren” had misschien ook wel vertaald kunnen worden als “transmigratie”. “Zielsverhuizing” ligt minder voor de hand, omdat de tekst specifiek aangeeft dat het “mind” is die van geboorte naar geboorte gaat. En dat zou ook teveel begrippen uit het Christendom vermengen met Boeddhistische.
(3) Kortweg; “Als de kern van Dzogchen”. Tantra betekent hier: de praktijk, agama’s zijn de basisteksten van het Boeddhisme, en upadesa is instructie. (4) Ze raken verstrikt in de hoop voor geluk en de angst voor lijden; de hoop beroemd te worden en de angst onbelangrijk te zijn; de hoop geprezen te worden en de angst beschuldigd te worden; de hoop winst te maken en de angst verlies te lijden – de meest voorkomende vormen van gehechtheid en angst.