Hoofd noch hart kan begrijpen wat we wezenlijk zijn.
Waarheid kan nooit binnen een vorm gevonden worden, of het nu een fysieke, intellectuele of emotionele vorm betreft. Noch kan waarheid gevonden worden in ideeën van vormloosheid, omdat die ideeën niets anders zin dan subtiele vormen.
Het lichaam dat eigenlijk een waarneming is, is zonder twijfel een voorbijgaand verschijnsel. Wanneer wij ons lichaam beschouwen of ervaren, bezien we eigenlijk het denkbeeld dat we van ons lichaam hebben. Dat denkbeeld probeert ons te verhalen dat we vijfentwintig, vijftig of vijfenzeventig jaar oud zijn. Het lichaam is echter geen denkbeeld in die zin, het is een momentopname van een waarnemingsfragment dat wij, via de kunstgreep van het geheugen op een tevoren aangebracht beeld plakken.
Over het algemeen heeft onze ervaring betrekking op een klein deel van ons lichaam; de voeten op de grond of jeuk op het hoofd. Of wanneer we ziek zijn, dwingt de aandacht ons naar de waargenomen onaangenaamheden en pijn. Ook al noemen wij die dingen “ik” en “mijn” lichaam, het zijn in feite pijlsnelle waarnemingen van lichte of zwaardere gewaarwordingen.
Met andere woorden, het zijn gewaarwordingen van iets dat verschijnt in het gewaarzijn. Iets dat verschijnt in het gewaarzijn is een object of een denkbeeld. Het lichaam wordt waargenomen als een “iets”, hetzij een gevoel, hetzij een beeld of een gedachte. Dit alles wordt geproduceerd door het geheugen. Hetzelfde kan gezegd worden over alle andere zintuiglijke waarnemingen; ook zij zijn een vorm van gedachten, en het verhaal dat we voortbrengen als gevolg van die waarnemingen – wederom via het geheugen – noemen we “de wereld.”
Elke gedachte, met inbegrip van waarnemingsfragmenten die we aan elkaar projecteren en dan “de wereld” noemen – mij(n), een persoon, jij, een boom, of wat dan ook – is beperkt. Hoe nauwgezetter je kijkt, hoe meer beperkingen je zult ontdekken. Een enkele waarneming duurt misschien uiteindelijk een duizendste seconde.
We nemen denkbeelden waar, nooit een wereld.
Voordat een ervaring, die het resultaat is van denkbeelden, kan verschijnen, ben jij er als bewuste aanwezigheid voor de gedachte, tijdens en na de gedachte. Of we nu een gedachte zien als beperkt door tijd of beperkt door tijd en ruimte, in beide gevallen is ze beperkt en kan ze niet het onbeperkte ervaren.
Aan de andere kant kan het onbeperkte zichzelf niet beperken – het kan niet afdalen naar het niveau van een “ding” om het te leren kennen. Voor oneindige ruimte bestaan er geen eindige objecten. Vanuit het gezichtspunt van het onbeperkte (als je dat al een gezichtspunt kunt noemen) bestaan er geen gedachten, bestaat er geen denker, geen wakende toestand en geen droomtoestand.
JIJ -als onbeperkt gewaar zijn – die er bent voor, tijdens en na een gedachte of waarneming en die daarom zonder enige beperking is, – kan nooit, door welke schepping dan ook gebonden zijn, net zomin als ruimte ooit gebonden kan worden door de wind.
Een gedachte of denkbeeld, welke misschien een halve seconde duurt, kan nooit het onbeperkte waarnemen.
We zijn de onbeperkte tegenwoordigheid en ongeacht hoeveel fragmenten er ook mogen verschijnen en verdwijnen, er is niets, maar dan ook niets wat ook maar een spoor kan nalaten op wat we zijn.
Wat onmiddellijk gedaan kan worden, is ons bewust worden of gewaar zijn van de gewoonte om “ïkken” in alle richtingen rond te strooien. Bij die bewustwording ontstaat het gloren van subjectief gewaar zijn.
Dan hebben we het niet meer over mijn vrijheid, mijn idee, mijn verlichting, mijn inzicht, mijn methode; dan integreren we alle scheppingen, omdat gezien wordt dat die scheppingen uitdrukkingen zijn van onbeperkt gewaarzijn waaruit diepe ontspanning en vreugde van ZIJN voortvloeit.
Bevrijding of verlichting is de totale onvoorwaardelijke niet- toe-eigening van wat dan ook.
Alexander Smit, in samenwerking met Wolter Keers.