Ego is in spirituele kringen zo ongeveer wat de duivel in het christendom is. Het definieert wat slecht en ongewenst is, waardoor des te duidelijker wordt wat goed en wenselijk is. Ego is als een valse zwerfhond in het dorp van spiritualiteit: niemand wil hem nog binnen laten en te eten geven.
Waarom is dit eigenlijk zo? Wat is dat ego precies, waar komt het vandaan, wat doet het, waarom hebben mensen überhaupt een ego als het blijkbaar iets is waar we, althans volgens sommigen, zo snel mogelijk van af moeten? Wanneer ontstaat het, welke functie heeft het, in welke zin is het echt en onecht?
Voordat we dat kunnen gaan doen moeten we eerst duidelijk maken wat we eigenlijk met het woord ego bedoelen. Het lastige is namelijk dat er minstens twee, min of meer tegengestelde definities zijn – en eigenlijk is het nog erger, want een kleine zoektocht leverde al meer dan 50(!) verschillende omschrijvingen op. Daarbij komt ook dat woorden als zelf, identiteit, ik, ego, persoonlijkheid, persoon, ik – verhaal, etc. vaak vrijelijk door elkaar worden gebruikt, zonder een duidelijke omschrijving, definitie of afbakening.
Ego is in ieder geval een woord dat in spirituele kringen veel vaker wordt gebruikt dan in de psychologie.
Ego als vals zelfbeeld
Als het in de context van spiritualiteit wordt gebruikt duidt het meestal op een beperkt en vals zelfbeeld. Het zijn de onechte, onware en inaccurate denkbeelden die je over jezelf hebt. Geloof in het ego is een vorm van verblinding die het moeilijk of onmogelijk maakt om de waarheid te zien.
Mensen met een groot ego zijn op zichzelf gericht, trots, hard, zelfzuchtig, en oordelen gemakkelijk over anderen. Ze vinden dat ze het bijzonder goed met zichzelf getroffen hebben – terwijl de meeste mensen om hen heen dat toch heel anders zien. Een groot ego zit iedereen in de weg.
Een omschrijving die dus inderdaad doet vermoeden dat je maar beter zonder kunt.
Ego, de organisator
Er is ook een veel neutralere omschrijving mogelijk. Ego is dan het zelforganiserende principe dat alle delen van het zelf coördineert. Het is functioneel omdat het zorgt dat we bijvoorbeeld verschillende rollen kunnen spelen zonder direct in verwarring te raken over onze identiteit. Het zorgt ervoor dat we ons min of meer hetzelfde voelen, zelfs als we in de loop van de dag heel verschillende dingen doen. Het houdt de boel bij elkaar, zorgt dat er een gevoelde eenheid van ervaring is. Het zorgt ervoor dat het zelf niet alle kanten opvliegt.
Dat zelf heeft een binnen – en een buitenkant.
Ik en mij
Er is het nabije zelf; het ik – gevoel, de directe eigen ervaring van er zijn, het opmerken van bijvoorbeeld gedachten, gevoelens en geheugen Het is ons waarnemend, voelend, bewuste zelf. Het is de binnenkant van onszelf, ons gevoel van subjectiviteit.
Er is ook het verre zelf, mij – dat wat we over onszelf weten, de manier waarop we onszelf zouden omschrijven, onze eigenschappen en karakter, de rollen die we spelen. Het is onze buitenkant, de objectieve en zichtbare kwaliteiten.
Als we intiem met iemand zijn delen we ons nabije en subjectieve zelf, ons ik (we laten onszelf echt zien), maar als we een sollicitatiegesprek voeren gaat het over mij; hoe we zijn, wat we kunnen, welke kwaliteiten we bezitten, de vaardigheden die ook door anderen beoordeeld kunnen worden.
Het ego wordt dus meer geassocieerd met het verre zelf dan met het nabije zelf, meer met het zelfbeeld dan met het zelfgevoel, meer met de rollen die gespeeld worden dan met authenticiteit, echtheid en jezelf zijn. Ego helpt ons onder andere om in de wereld te kunnen functioneren doordat het vermogen om rollen te kunnen spelen inmiddels onder de knie hebben.
De ontwikkeling van een ego
Kinderen hebben inderdaad nog niet zo’n sterk ego; maar ze kunnen dan ook veel minder goed allerlei verschillende maatschappelijke rollen spelen. Dat is juist iets wat ze onderweg, tijdens het opgroeien, steeds beter leren. Eerst in spelvorm, later steeds serieuzer.
Soms is jezelf zijn het slechts mogelijke advies dat je aan mensen kunt geven. Als we bijvoorbeeld naar ons werk gaan worden we ook helemaal niet verondersteld vooral onszelf te zijn; juist omdat we een bepaalde rol kunnen spelen zijn we daar nuttig. We worden betaald, maar niet om authentiek te zijn. Natuurlijk zullen we er soms wel een persoonlijke invulling aan kunnen geven – maar niet teveel, en niet alleen maar door onszelf bepaald.
Omdat spiritualiteit geassocieerd wordt met echtheid kan het ook een grote aantrekkingskracht hebben op al diegenen die juist daar moeite mee hebben – bijvoorbeeld omdat ze langere tijd zozeer door hun werk werden opgeslokt dat ze zichzelf een beetje zijn kwijtgeraakt. Ze zijn hun rol geworden en weten niet zo goed meer wie ze daarbuiten nog meer zijn. “Wie ben ik nu echt?” is de vraag die dan opkomt.
Het kan ook zijn dat het al veel eerder is misgegaan. Als mensen in hun opvoeding regelmatig kritiek krijgen, gekleineerd of genegeerd worden, vaak het gevoel gegeven wordt dat ze het niet goed doen – niet goed genoeg zijn – kunnen ze ook onzeker over zichzelf worden. Het is voor hen dan niet vanzelfsprekend dat je ook relatief onbekommerd jezelf kunt zijn. Ook dan kan spiritualiteit een uitweg lijken te bieden omdat dit heel andere, en veel vriendelijker manieren heeft ontwikkeld om het murw geslagen ego te koesteren – en uiteindelijk ook te overstijgen.
Spiritualiteit heeft ook te maken met zingeving; hoe richten we ons leven zodanig in dat we meer doen dan alleen maar eten, slapen, seksen en werken. Het helpt ons om het banale en platvloerse te overstijgen. Want wie alleen maar zelfzuchtig is, zijn ego als het centrum van het universum ziet, en de eigen behoeftes allesbepalend laat zijn leeft plat en kent niet de diepte door spiritualiteit ontsloten wordt.
Ego na verlichting; een alternatieve visie
Aziz Kristof, een niet-traditionele advaita-zen meester heeft ook over dit onderwerp geschreven.
“Verlichting vernietigt het ego niet. Waarom zou iemand zoiets nuttigs en buitengewoons willen vernietigen? Het is geen toeval dat we vaak hebben vermeld hoe belangrijk de geest en het ego zijn als de creatieve kracht van onze intelligentie. We moeten deze gevaarlijke spirituele conditionering oplossen die diep geworteld is in onze gebruikelijke manier van denken. Onverantwoordelijk psychologisch taalgebruik heeft de mensen op het Pad veel schade berokkend. Het ego-concept moet worden gedefinieerd op een manier die betrekking heeft op onze dagelijkse ervaring en op al die gecompliceerde processen in meditatie en op het spirituele pad.
In het geval van mensen zonder inzicht in de aard van het bewustzijn, bevindt de mentale activiteit zich in het centrum van het bewustzijn. Elke gedachte creëert een nieuw centrum, een nieuwe identificatie die het ego is – er is daar niets anders. We kunnen niet praten over ‘één’ ego, maar eerder over een stroom van bewuste of halfbewuste gebeurtenissen, die in staat zijn om op een relatief geïntegreerde manier te werken. Dit is de functie van het ego.
Wanneer Verlichting plaatsvindt, wordt de Aanwezigheid het centrum en is er het gevoel dat alle gedachten slechts waargenomen objecten zijn – gebeurtenissen aan de rand van het bewustzijn; het zijn gasten die komen en gaan en niets te maken hebben met de stilte van ons wezen. Om die reden is het gemakkelijk om te concluderen dat er alleen Getuige is, en de rest is niet relevant, onpersoonlijk en objectief. Maar deze populaire conclusie is eendimensionaal en kan de dynamiek van het menselijk bewustzijn niet bevatten. Gedachten worden waargenomen en geobserveerd. Het centrum is leeg en niet betrokken. Is dat alles? Niet helemaal. Hoewel de gedachten worden waargenomen, vertegenwoordigt de intelligentie die ze gebruikt ook een parallel centrum van relatief bewustzijn – het is ook het ‘ik’.
We kunnen spreken over twee centra in ons, als gemanifesteerde wezens: de ene is het Getuige Bewustzijn — een constante stroom van aanwezigheid, en de tweede is het bewegende zelfbewuste centrum van onze persoonlijkheid. Als we dit duidelijk zien, lijdt het geen twijfel dat de gedachten waarvan men getuige is, tegelijkertijd een ondeelbaar deel van mij zijn, en ik ben het die ze denkt! In het geval van een Verlicht wezen, hoewel gedachten een andere kwaliteit hebben, blijven ze toch een functie van het bewustzijn en als een functioneel zichzelf relaterend centrum, dat we interpreteren als ‘ik’. Het absolute ik en het relatieve ik zijn één. Zijn en zelfbewuste expressie zijn één.
Het ego-concept verwijst niet alleen naar het grove niveau van denken of naar de grove wil. We hebben het er al over gehad dat het opdelen van ons bewustzijn in denken en niet-denken veel te simplistisch is. Bewustzijn is buitengewoon rijk. Er is intuïtief weten, voelen, zacht controleren en aandachtig zijn voor wat er in ons bewustzijn en onze omgeving gebeurt. Deze beweging van intelligentie heeft een eigenschap van zelfverwijzing, wat we ook wel het ego noemen. De persoonlijkheid zonder Aanwezigheid is natuurlijk onwetendheid, maar Aanwezigheid zonder persoonlijkheid is als een boom zonder fruit, de zon zonder stralen of een bloem zonder geur. Ze vormen één organisch geheel. Als we volledig begrijpen dat ego ‘goed’ is, valt de hele kwestie van het elimineren ervan vanzelf weg’.