Of hoe dat heet
Gelukkig dat
het licht bestaat
en dat het met
me doet en praat
en dat ik weet
dat ik er vandaan
kom, van het licht
of hoe dat heet.
Hans Andreus
uit: ik hoor het licht.
Gelukkig dat
het licht bestaat
en dat het met
me doet en praat
en dat ik weet
dat ik er vandaan
kom, van het licht
of hoe dat heet.
Hans Andreus
uit: ik hoor het licht.
En als we ons zelf
nu eens achterlieten?
Daar gaat het, zonder groeten,
mokkend en tobbend
op zoek naar iets beters.
Het kijkt niet eens om.
En wij?
Wij moeten eerst wennen
aan dit stralende landschap
van vroeger en later,
van lichtende tijd
zonder nu.
Cees Nooteboom:
Uit: Zo kon het zijn
mijn schaduw jaagt
de vlinder naar
een andere bloem
al ben ik koud
tot op het bot
de sneeuw smelt in
mijn handen
de hemel wordt wakker
lachend blauw
wanneer je kijkt
zie je nog niet
wanneer je ziet
grijpt het je aan
al ben ik zeventig ik plant nog bomen
laten de buren mij niet bespotten
in de geboorte schuilt de dood
het is goed het sterfuur niet te weten
al dat hout
bij de haard
voor één vuur
warmte vergt
jaren groei
de appelboom
in onze tuin staat
in volle bloei
hij moet al oud zijn
om zich zo jong te voelen
wat je bezit
is op weg
naar anderen
Bij ieder schepsel dat geboren wordt
zijn reis begint, scheept in het ruim de dood
zich in. En maakt zich met het schip vertrouwd,
dringt door tot iedre vezel van het hout
de romp, de mast, de kabels en de touwen
de zeilen hurkend in de reddingsboot.
Het zijn de kleine kindren die hem kennen
en hem niet vrezen: zij zijn nog pas zo kort
geleden uitgevaren uit hun nacht
ze moeten aan het daglicht nog zo wennen.
Zoals schaduw bij het licht behoort
zo leeft de dood binnen het leven voort.
Uit de sneeuwwitte weide verrijst onverhoeds
een paard. Hoe het staat, wat het doet
vindt plaats. Nu. Voorgoed.
Adem licht, deze teug, dit paard, deze wei
gaan voorbij, maar zijn, deze nacht, deze pijn
een keer samen met mij. Nu. Voorgoed.
Zo kalm als op een vlot van helderheid
en rust, gelegen op mijn rug
dreef ik de ochtend in, het ochtendlicht,
land, lucht, en water waren één en zonder dat
er van hun eigenheid maar iets verloren ging
En nu nog maar alleen
het lichaam los te laten –
de liefste en de kinderen te laten gaan
alleen nog maar het sterke licht
het rode, zuivere van de late zon
te zien, te volgen – en de eigen weg te gaan.
Het werd, het was, het is gedaan.
Uit: M. Vasalis, De oude kustlijn.
Kom maar hier
dan krijg je een kus
op je gedachten
zijn ze over?
Kloostertuin
Buiten hoor ik de zon
in de bomen ruisen
zacht fluistert ze
van vroeger en nu
van waarom en hoe
en dat het niet uitmaakt
we worden, we zijn, we waren
ik fluister terug
dat ik gelukkig ben
Zonder woorden
Je slaapt
de zon strijkt
over je heen
belicht je slaap
je neus
je open lippen
zo zonder
woorden
zo mooi
Minke Maat: Uit: een kus op je gedachten
Ik kende iemand
die toen hij alleen was
en aan niemand dacht, ook niet aan zichzelf
en zeker wist dat niemand hem kon zien
of horen
een kuil in de grond groef
en daarin zei
“Ik houd van jou”.
Woorden die zomaar in hem opkwamen.
Riet groeide uit die grond omhoog
En begon te fluisteren, steeds luider en welluidender
“Ik houd van jou, ik houd van jou”
En een wagen reed voorbij
op een ochtend,
de voerman hoorde die woorden,
liet de teugels los –
de paarden sloegen op hol, stormden schuin omhoog
de hemel in –
waar niemand was.
Toon Tellegen: ik kende iemand
Uit: Alleen liefde